De moord op president Kennedy, deel 5: de uitvoering van de line-ups op 22 november 1963

8 juli 2023 Uit Door Paul Th. Kok

Leestijd: 12 minuten

Leeswijzer: de illustraties vormen samen met de onderschriften de kern van het verhaal

Dallas: vrijdagavond 22 november, twintig over zeven  

“O, gaan we op die toer” zei Lee Harvey Oswald nadat men hem op vrijdagavond officieel beschuldigde van de moord op agent J.D. Tippit. Hij zei dat hij onschuldig was en dat zou hij later die avond ook tot twee keer toe tegen de in het politiebureau verzamelde wereldpers zeggen.

Een paar uur eerder had de politie een tweetal ‘line-ups’ gehouden (zie blog 3 en 4). Daarbij zette men Oswald tussen drie figuranten en bekeken de drie getuigen (Markham, Callaway en Guinyard) deze line-ups. Deze getuigen zeiden alle drie dat ze Oswald herkenden als dader van de moord op Tippit of hem vlak daarna van de plaats delict zagen weglopen. Die herkenning was tot dan toe het enige bewijs dat men had. Maar wat was dat bewijs waard?

In blog 3 en 4 kwamen de afstanden tussen de getuigen en de vluchtende man, vlak na de moord op agent J.D. Tippit, uitvoerig ter sprake. Het Warren Report (het officiële in september 1964 gepubliceerde onderzoeksrapport) geeft die afstanden stelselmatig veel te kort weer. Al meer dan een halve eeuw geldt in dit verband de ‘regel van 15’: als men een onbekende voor het eerst ziet en de afstand is groter dan 15 meter (of evt 15 yards) dan is een eventuele latere herkenning (in een line-up) onbetrouwbaar. De getuigen die de vluchtende man hadden gezien, stonden op een afstand die (soms veel) groter was dan 15 meter. Daardoor is alleen al hun deelname aan de line-ups van 22 november een discutabele zaak.

Angst en waarneming

In het geval van Helen Markham is er nog een reden waardoor haar waarneming niet erg betrouwbaar is. Zoals in blog 3 besproken, was Helen Markham tijdens de moord op Tippit en vlak voor de line-up totaal overstuur. Angst tijdens de waarneming doet de betrouwbaarheid van een latere herkenning sterk afnemen. Het Warren Report maakt geen melding van de hysterie van Helen Markham vlak voor de line up, en (dus) ook niet wat daar door de politie aan werd gedaan. Daardoor kan het Report haar een betrouwbare getuige noemen. De enige vrouwelijke stafmedewerker aan het onderzoek van de Warren Commissie, Alfredda Scobey, was in 1965 wat objectiever. Volgens haar was Helen Markham erg hysterisch. “Ze hadden haar kalmeringsmiddelen gegeven en ze bleef een paar uur na de line-up hysterisch.” Daarom viel er volgens haar op de identificatie van Oswald als moordenaar wel wat af te dingen.

Organisatie van de eerste twee line-ups op 22 november

Aan welke voorwaarden behoort een correct uitgevoerde line-up te voldoen? Allereerst dienen er minstens 5 figuranten in de line-up te staan, ongerekend dus de verdachte zelf. Recent onderzoek toont aan dat bij minder dan 5 figuranten de line-up “dramatisch snel” onbetrouwbaar wordt. De politie van Dallas zette Oswald tussen drie figuranten in plaats van het vereiste aantal van vijf (zie ook illustratie 1). Het door New Scotland Yard gebruikte handboek Criminal Investigation (uit 1962) gaat in op het aantal benodigde figuranten voor een betrouwbare line-up. Als een getuige zegt de verdachte te kunnen herkennen, zo stelt het handboek, zet de verdachte dan tussen tien (10!) figuranten en laat ze hem er maar uit halen. Dat is wel wat overdreven: uit onderzoek blijkt dat een line up niet betrouwbaarder wordt met meer dan 5 figuranten.

illustratie 1: lijst van getuigen die deelnamen aan de eerste twee line-ups (in Texas gebruikte men meestal de term ‘show-up’) die door de politie van Dallas werden georganiseerd op 22 november 1963. McWatters die samen met Guinyard en Callaway deelnam aan de tweede line-up laten we hier buiten beschouwing. Zijn identificatie berustte op een misverstand, zo bleek uit zijn verhoor voor de Warren Commissie. De afdruk is van slechte kwaliteit, maar dat komt meer voor bij de documenten die de Warren Commissie verstrekte.
Bron: bijlagen Warren Report, deel 24, p. 347.

Het is daarnaast belangrijk om voorafgaande aan de line-up een duidelijke instructie aan de getuigen te geven, in de trant van: “de verdachte zit mogelijk niet in de line-up.” Dit om eventueel gokgedrag bij getuigen te voorkomen. Vaak schijnen agenten tegen de getuige te zeggen dat ze de verdachte al te pakken hebben en of men hem maar aan wil wijzen. En dat was precies wat de politie van Dallas, op 22 november voorafgaande aan de line-ups met Oswald, tegen de getuigen zei. De ervaring leert dat getuigen dan mogelijk zullen proberen om degene aan te wijzen die het meest op de persoon lijkt die zij zagen, zonder zich af te vragen of het inderdaad dezelfde is.

Waardoor werd Oswald als dader herkend?

Victor Bugliosi, auteur van het dikste boek over de moorden van 22 november, vindt dat de line-ups van 22 november niet deugden, al was het alleen maar omdat Oswald een wond aan zijn hoofd had, opgelopen tijdens zijn arrestatie. Hij is van Oswald’s schuld aan beide moorden (op Kennedy en op Tippit) overtuigd. Ook al werden ze niet vlekkeloos uitgevoerd, toch waren volgens hem de uitkomsten van de line-ups niet waardeloos:

“Als hij niet net leek als de man die zij bij de plaats delict zagen, waarom zouden zij dan allemaal (niet slechts één van hen) zeggen dat hij er op leek?” (Bugliosi, Endnotes p. 135, noot 76)

Voor alle duidelijkheid: de drie getuigen (Markham, Callaway en Guinyard) zeiden niet dat Oswald leek op de verdachte, ze zeiden dat hij dezelfde persoon was. En dat is raar: gezien de grote afstand waarop zij de man voorbij hadden zien komen, kon je hooguit verwachten dat de getuigen een gelijkenis vaststelden, maar zeker geen identificatie.

Ook al geeft Bugliosi zelf al één reden waarom men juist Oswald als dader aanwees (de hoofdwond), mogelijk zijn er meer oorzaken waardoor Oswald opviel in de line-up. Daarmee komen we op misschien wel de belangrijkste voorwaarde om een betrouwbare identificatie uit te voeren: geen van de leden van de line-up mag er opvallend uit zien. Als toetsing wordt in de literatuur een objectieve manier gegeven: laat iemand die niets van het hele gebeuren afweet, de line-up eerst bekijken en als hij of zij er de juiste persoon (de verdachte) er uit kiest, dan klopt de line-up niet. Een dergelijke toetsing is op 22 november niet verricht.

Opvallend geklede verschijning

Joe Ball, de vaste ondervrager namens de Commissie, moet voor hij de getuigen verhoorde, al geweten hebben dat Oswald qua kleding uit de toon viel. Dat blijkt uit de suggestieve vragen die hij stelde aan degenen die bij de line-ups aanwezig waren. Zo bijvoorbeeld tijdens het verhoor van agent Boyd op 6 april 1964:

Ball: “Zijn kleren waren een beetje slordiger dan die van de andere drie, of niet?”
Boyd: “Nou, misschien wel.”
Ball: “De andere drie waren netter gekleed dan Oswald, toch?”
Boyd: “Nou, ja meneer; waarschijnlijk was dat zo.”
Bron: bijlagen Warren Report, deel 7, p. 127.

En op dezelfde suggestieve vraag antwoordde Sims, die de tweede line-up leidde: “Nou, ik geloof dat hij niet zo keurig gekleed was als de agenten.” Het werd nog duidelijker toen op 9 april Ables werd ondervraagd die aan de eerste en tweede line-up deelnam als nummer 4:

Ball: “Hoe was u gekleed toen u naar de zaal ging waar de line-up werd gehouden?”
Ables: “Ik droeg een wit overhemd en deze trui hier [wijzend].”
Ball: “Dan was u net zo gekleed als u nu, is dat juist?”
Ables: “Ja.”
Ball: “Off the record.” [Discussie off the record]
Bron: bijlagen Waren Report, deel 7, p. 240; (tijd: 9 april ca. 9.50)

Het spreekt voor zich dat Ables zich voor dit verhoor (dat onder ede plaatsvond) keurig had gekleed, en dus ook tijdens de beide line-ups nette kleren aan had, vandaar dat Ball ‘off the record’ ging. Wat zou er toen zijn besproken? Twee weken later vroeg Ball aan Fritz op dezelfde suggestieve manier of Oswald niet wat minder netjes was gekleed dan de drie figuranten. Fritz hield zich op de vlakte: “Nou, ik geloof dat er niet zo’n groot verschil was.” Ball ging daar verder niet op in.

Geboeide verschijning

Zoals we zagen stond Oswald niet tussen vijf willekeurige figuranten, maar tussen drie keurig geklede politieagenten. Op 2 april 1964 werd aan Sam Guinyard gevraagd of de vier mannen in de line-up aan elkaar vast zaten met handboeien. “Ja hoor” zei Guinyard tegen Ball. Ook in het verslag dat Sims en Boyd schreven over de gang van zaken op 22 november lezen we dat de vier personen tijdens de line-up alle vier aan elkaar waren geboeid. En tijdens hun verhoor op 6 april bevestigden Boyd en Sims wat ze in hun verslag hadden gezet.

Vol goede moed vroeg Ball dat ook aan de eerste van de drie politie-figuranten die hij op 9 april verhoorde, Richard Clark. Oswald stond volgens Clark met handboeien vast tussen hem en zijn collega Bill Perry. En naast Perry stond een andere agent, Don Ables. Het gesprek tussen Ball en Clark verliep daarna als volgt:

Ball: “En meneer Ables?”
Clark: “Meneer Ables stond aan de linkerkant.”
Ball: “Had hij handboeien om?”
Clark: “Nee, meneer.”
Ball: “Off the record.” [Discussie off the record]
Bron: bijlagen Warren Report, deel 7, p.237. (tijd: 9 april om ca. 9.15)
illustratie 2: Tekst van het verhoor van agent Clark op 9 april 1964. De aantekening op het papier zijn van de vorige eigenaar van de door mij geraadpleegde delen van het Warren Report: “Wat doorzichtig om Oswald geboeid tussen de twee mannen te plaatsen.”

Twee keer binnen een uur brak Ball die dag op een cruciaal moment het verhoor af. Verdorie, moet Ball gedacht hebben, hebben ze de line-up echt zo knullig laten verlopen? Je zou dan verwachten dat hij, om zekerheid te krijgen, toch nog even doorvroeg en vervolgens de zelfde vraag stelde aan de beide andere agenten, Perry en Ables. Maar dat deed hij niet. Nou ja, waarschijnlijk besprak hij het wel, getuige “Discussion off the record”, maar het kwam niet in het verhoorverslag terecht. Ball bracht de handboeien in de beide volgende verhoren wijselijk niet meer ter sprake. Je kunt dan alleen maar concluderen dat Clark de waarheid vertelde.

De vraag of alle vier deelnemers aan de line-ups geboeid waren, bracht Ball, twee weken later, nog even via een suggestieve vraag ter sprake in het verhoor van Will Fritz, hoofd van de recherche en degene die de line-ups had geregeld. Ball: “Ze waren alle vier aan elkaar geboeid, of niet?” Maar Fritz hield zich ook hier op de vlakte: hij vermoedde dat ze alle vier waren geboeid, maar wist het niet zeker. En daar nam Ball  noodgedwongen genoegen mee.

Alle drie getuigen stonden op te grote afstand van de verdachte vluchteling om hem later te kunnen herkennen. Maar de organisatie van de line-ups maakte het hen kinderlijk eenvoudig om toch de (on)juiste persoon aan te wijzen. Herkenbaar aan zijn hoofdwond en zijn slordige kleding stond Oswald geboeid tussen twee keurig geklede agenten terwijl de derde keurig geklede agent daar ongeboeid naast stond. Zo was het duidelijk wie de boef was. Net alsof er een grote pijl stond boven het hoofd van Oswald: dit is de dader.

Meer problemen met de line-ups van 22 november

Alsof het nog niet genoeg is, zijn er nog twee bedenkingen tegen de manier waarop de line-ups in Dallas werden uitgevoerd. In de meeste Europese landen mag de agent die de line-up leidt niet weten wie de verdachte is. Hij stelt immers vragen aan de deelnemers van de line-up en daardoor kan hij onwillekeurig (of juist bewust) verraden wie de verdachte is. In de literatuur wordt dit de “dubbel blind” voorwaarde genoemd: noch de agent, noch de getuigen mogen weten wie de verdachte is.

In de Verenigde Staten is deze regel nog steeds niet voorgeschreven en werd dus ook op 22 november 1963 niet gehanteerd. Maar dat wil niet zeggen dat het een anachronisme is om deze voorwaarde te benadrukken. In ons geval is deze voorwaarde juist extra belangrijk:  Oswald werd verdacht van het vermoorden van een agent. Zijn collega’s die de line-ups leidden (Leavelle de eerste en Sims de tweede) wisten wie de verdachte was en konden dat impliciet (of expliciet?) hebben laten merken. Ball vroeg hen daar niet naar.

In het geval van “cop-killers” werden in de Verenigde Staten wel vaker regels met de voeten getreden. Zo bijvoorbeeld in het geval van Randall Adams, in 1976. Net als Oswald werd hij verdacht van het doodschieten van een agent in Dallas. De politie van Dallas vervalste toen getuigenverklaringen om Adams achter de tralies te krijgen.

illustratie 3: Randall Adams, ter dood veroordeeld voor de moord op een agent, werd na ruim tien jaar vrijgelaten toen de werkelijke moordenaar bekende. Deze man had vervolgens nog een tweede moord gepleegd. Het vervalsen van getuigenverklaringen door de politie van Dallas had dus nog meer ellende veroorzaakt. Na zijn vrijlating schreef Adams dit boek dat ook werd verfilmd.

Tot slot wordt een line-up ook onbetrouwbaar als de getuigen voordat de line-up plaatsvindt, foto’s van de verdachte hebben gezien. Zowel Callaway als Guinyard namen vrijdag 22 november pas om half zeven aan die tweede line-up deel. Mogelijk hadden zij in de uren tussen de moord en de line-up mogelijk foto’s van Oswald op tv of in de krant gezien. Callaway zelf zei dat hij steeds aan het werk was geweest en geen tv of krant had gezien. Maar toen hij thuis kwam? Zou hij echt niet even tv hebben gekeken voor hij naar het politiebureau ging? Er werd immers niet elke dag een president vermoord. Ball vroeg daar niet op door. En aan Guinyard werd de vraag of hij van te voren foto’s van Oswald had gezien niet eens gesteld.

Tot slot

Je kunt van de politie van Dallas nog enigszins voorstellen dat ze op 22 november na de moord op collega Tippit genoegen namen met een snelle, op z’n zachtst gezegd zeer slordig uitgevoerde line-up. Tenslotte liepen agenten altijd gevaar dat ze werden doodgeschoten en was het zaak om in zo’n geval snel te handelen. Het achterliggende idee was om daarmee de boodschap te geven dat je altijd werd gepakt als je een agent vermoordde.

illustratie 4: Zowel het Warren Report als elk van de 26 delen met bijlagen worden voorafgegaan door een lijst met namen van de zeven vooraanstaande Commissieleden (waaronder het oud-hoofd van de CIA, Allen Dulles) en de 27 medewerkers. De Commissie onderzocht niet alleen de moord op President Kennedy, maar ook die op agent J.D. Tippit en op Lee Harvey Oswald. Lee Rankin (“General Council”) was de leider van het onderzoek, waarin hij werd bijgestaan door de “Assistant Counsels” (allen jurist) die de ondervragingen leidden van de meeste getuigen. De enige vrouwelijke medewerker was Alfredda Scobey, die in 1965 een deels kritisch artikel over het onderzoek van de Warren Commissie schreef.

Maar dat schamele excuus geldt niet voor de Warren Commissie. We zagen dat Ball tot twee keer toe “off the record” ging, toen hij merkte dat de line-ups niet correct waren uitgevoerd. En toch gaf het Warren Report als oordeel: “De Commissie is er van overtuigd dat de line-ups eerlijk zijn verlopen.” Dit betekent dat de Commissie bewust loog toen zij haar zegen gaf aan de wijze waarop de line-ups waren verricht.

Want zij wist wel beter. Zij verkleinde immers in haar rapport de afstanden waarop Markham, Callaway en Guinyard de vluchtende man zagen en gaf daardoor de indruk dat zij de man later konden herkennen. De Commissie verzweeg de slordige kleding van Oswald die afstak tegen de keurig geklede drie figuranten. Zij verzweeg dat Oswald geboeid tussen twee agenten stond, terwijl de derde figurant er losjes naast stond. Zij verzweeg hoe Helen Markham er aan toe was voor, tijdens en na de eerste line-up. Zij verzweeg de manier waarop Ball tijdens het verhoor Helen Markham zo ver kreeg dat ze Oswald als dader aanwees. Zij ging niet op het feit dat het aantal figuranten te klein was.

En tot slot liet de Commissie in het midden op grond waarvan de drie getuigen Oswald als de vluchtende man identificeerden. De verklaring voor die identificatie ligt voor de hand: het was niet dankzij hun geheugen dat zij Oswald aanwezen, het was de line-up die hem naar voren schoof.

Geraadpleegde bronnen

Warren Report, 167-169; Alfredda Scobey, “A Lawyer’s Notes on the Warren Commission Report”, American Bar Association Journal 51 (January 1965) 39-43; Sylvia Meagher, Accessories After the Fact (New York 1992; orig. 1967), 255-258, die overigens niet ingaat op de afstanden waarop de waarnemingen door de getuigen werden gedaan en ook de wijze waarop de figuranten waren geboeid onbesproken laat; Dale Myers schreef 700 pagina’s over de moord op Tippit (volgens hem was Oswald de dader), maar geeft geen kritiek op de wijze waarop de eerste twee line-ups waren uitgevoerd: With Malice, 216 (Helen Markham) en 221-223 (Callaway en Guinyard) en hij gaat evenmin in op de vraag of ze alle vier geboeid waren of niet; Randall Dale Adams, Adams v. Texas (New York 1991).

De verhoren:  Ted Callaway 3H 351-357 (26 maart 1964); Sam Guinyard 7H 395-401 (2 april); L.C. Graves 7H 251-260 (6 april); Sims 7H 158-186 (6 april); Boyd 7H 119-137 (6 april); de drie agenten die met Oswald in de eerste twee line-ups stonden, werden alle drie kort na elkaar verhoord op 9 april: Ronald Clark (7H 235-239) Bill Perry (7H 232-235), en Don Ables (7H 239-243); Captain Will Fritz: 4H 202-249 (22 april).

De verklaringen (affidavits) van Markham, Callaway en Guinyard in CE 2003: 24H 195-404); FBI-verhoor van Helen Markham: CD 630C; FBI-verhoor van Ted Callaway: in CD 735. CD staat voor Commission Documents, dit zijn alle documenten waar de Warren Commissie over beschikte (te raadplegen op de website van de Mary Ferrell Foundation: www.maryferrell.org). Een klein deel daarvan (de Commission Exhibits) werd in november 1964 in druk uitgegeven: bijlagen Warren Report, deel 16 t/m 26. De eerste 15 delen bevatten de verhoren van de ruim 400 getuigen die door de Commissie werden ondervraagd.

Over de voorwaarden voor een betrouwbare line-up: Richard L. Jackson, Criminal Investigation: A Practical Textbook for Magistrates, Police Officers and Lawyers (London 1962), m.n. 18 en 161; L.E.C. van der Boor, Over getuigen, confrontaties en bewijs (Den Haag 1992); Gary L. Wells, Eric P. Seelau, Sheila M. Rydell, C.A. Elizabeth Luus, “Recommendations for properly conducted lineup identification tasks”, in: David Frank Ross, J. Don Read, Michael P. Toglia (red.) Adult Eyewitness Testimony: Current Trends and Developments (Cambridge 1994) 223-244; Marc Bockstaele en Lien Onghena, “De keuzeconfrontatie: enkele aandachtspunten”, Vigiles, Tijdschrift voor politierecht (2010/2) 61-78; P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, “Herkennen van gezichten”, in: P.J. van Koppen, H.L.G.J. Merckelbach, M. Jelicic en J.W. de Keijser (red.) Reizen met mijn rechter: Psychologie van het recht (Deventer 2010) 269-304; Margaret Bull Kovera, Andrew J. Evelo, The Case for Double-Blind Lineup Administration (2017), in: www.apa.org (geraadpleegd op 17 juni 2023).